Het orgel in de Koepelkerk te Purmerend
-monumentale synthese van vier eeuwen orgelbouw-
Het historisch orgel, dat tot 1976 in de Koepelkerk te Purmerend
verbleef, is een muziekinstrument van uitzonderlijke waarde. Die waarde
heeft verschillende aspecten.
In de eerste plaats is dat een historisch aspect.
Onderzoek heeft uitgewezen, dat reeds in de vroege 16e eeuw een orgel
aanwezig was in de driebeukige hallenkerk, die tot 1850 in het centrum van
Purmerend stond. Daarmee schaarde de stad Purmerend zich tussen de andere
belangrijke steden in dit gebied, die ook allemaal orgels hadden
aangeschaft voor de hoofdkerk, of zelfs voor meerdere kerken binnen de
stadsmuren.
In veel gevallen waren de voor-reformatorische orgels opgesteld tegen de
noordmuur van de kerk. In oude kerken kan zo'n plaats meestal nog worden
teruggevonden.
Voor de situatie in Purmerend is men aangewezen op oude afbeeldingen. Het
meest waarschijnlijk lijkt dan dat het orgel was gesitueerd in de tweede
travee vanaf de westzijde, aan de noordmuur. Ter plekke was een
ingangsportaal met verdieping aanwezig. Op de verdieping zouden de balgen
kunnen hebben gelegen.
Archiefgegevens over dit oudste orgel zijn niet gevonden. Daarentegen zijn
wèl pijpen aangetroffen in het huidige orgel, die kenmerken van de vroege
16e eeuw dragen.
Toen in de 17e eeuw na verloop van tijd de door de reformatie tot zwijgen
gebrachte orgels weer een taak in de eredienst toebedeeld kregen, moest er
meestal ook wel wat aan de orgels gebeuren. Niet alleen achterstallig
onderhoud, maar vooral ook het toerusten van het orgel op de nieuwe taak:
begeleiding van de gemeentezang.
Het orgel van Purmerend werd in 1656 door Jacobus van Hagerbeer verbeterd,
en daarna nog in 1703 door Gerard van Giessen.
Deze gebeurtenissen zijn wél in de archieven terug te vinden. Maar ook
hiervan geldt, dat ze hun sporen tot in het huidige instrument hebben
achtergelaten.
In 1737 nemen de bestuurders van Purmerend (het orgel was nog steeds een
stadsaangelegenheid) het besluit het orgel aanmerkelijk te verbeteren.
Hiertoe werd een contract gesloten met de orgelmaker Rudolph Garrels te 's
Gravenhage. Twee jaar later werd een aanvullend contract getekend voor
extra werkzaamheden.
Zo ontstond het orgel, zoals het tot ons is gekomen: een barok-instrument
met drie klavieren en pedaal, met in totaal 39 registers.
In 1742 was het orgel voltooid, waarna het door drie organisten werd
gekeurd.
Rudolph Garrels was afkomstig uit het Oostfriese Norden. Hij
werd leerling van de beroemde Hamburgse orgelmaker Arp Schnitger. Samen
met twee andere Schnitger-leerlingen dreef hij een werkplaats in Groningen
die voor Schnitgers werk in de noordelijke provincies min of meer als
dependance dienst deed.
Vanaf omstreeks 1716 werkte hij zelfstandig.
Rond 1720 trok bij naar 'Holland' waar hij met een geheel anders geaarde
orgelbouw-traditie in aanraking kwam. Het is hem gelukt, een synthese tot
stand te brengen tussen de Noord-Duitse en de Hollandse stijl.
Ook na de grote vernieuwing door Garrels bleef het orgel van Purmerend
nog steeds op de oude plaats aan de noordmuur staan. Het is in 1843 door
de schilder Johannes Bosboom uit de Haagse School op die plaats getekend
en geschilderd.
Het orgel van Purmerend is dus een groei-orgel, dat vanuit de 16e eeuw een
wordingsgeschiedenis heeft gekend tot aan het jaar 1742 toe. In dat
opzicht vertoont de geschiedenis van dit orgel overeenkomsten met veel
oude orgels, en in Noord-Holland in het bijzonder met de orgels in de
Zuiderkerk in Enkhuizen en de Grote Kerk van Monnickendam.
De hierboven aangestipte synthese die het werk van Garrels kenmerkt, is
ook in dit orgel aanwezig. De opstelling van de verschillende delen is
typisch Noord-Duits, waarschijnlijk gedicteerd door het gebrek aan hoogte
aan de zijmuur van de kerk. Samenhangend hiermee is ook de aanwezigheid
van een 'Borstwerk' als derde klavier een Noord-Duits element.
In Holland was dit al lang uit de mode.
Noord-Duits is ook de dispositie (registersamenstelling) van het
pedaalwerk. Maar duidelijk 'Hollands' is het klank-concept van de drie
manuaal-werken.
Na enkele kleinere herstellingen door L. v.d. Brink in 1809 en 1827
onderging het orgel nog één maal een ingrijpende verandering. In 1850
werd de oude kerk afgebroken. Op dezelfde plaats verrees een nieuw
kerkgebouw naar ontwerp van W.A. Scholten. In deze indrukwekkende
centraalbouw-architectuur kreeg het orgel opnieuw een plaats. Het werd
weer opgebouwd en daarbij op sommige punten gewijzigd door de Amsterdamse
orgelmakers P. Flaes en G. Brünjes. In 1854 was hun werk gereed.
Herstellingen en wijzigingen in 1911 en 1947 hebben slechts op
ondergeschikte punten veranderingen aangebracht.
Daarmee wordt het tweede aspect van de waarde van dit orgel aangestipt.
Aangezien orgels als gebruiksartikel werden gezien, heeft men veel
instrumenten onophoudelijk aan veranderde smaak en opvattingen aangepast.
Toen er besef van historische waarde onstond, was het voor menig orgel al
te laat.
Het Garrels-orgel van Purmerend is daarentegen in hoofdlijnen de dans
ontsprongen. Daarom is het in materieel opzicht alleen al een orgel van
grote betekenis. Het herbergt een groot aantal onderdelen, die vier eeuwen
orgelbouw omspannen.
Pijpen in front en binnenwerk dateren uit de 16e eeuw, uit 1656, 1703,
1742, maar ook uit 1827 en 1854.
Twee windladen dateren uit 1656 of 1703. Uit 1703 bleek minimaal één
balg bewaard.
Het front van het Rugwerk dateert uit 1656 of 1703.
Al deze verschillende elementen zijn door de meester Rudolph Garrels tot
één geheel samengesmeed. Het illustreert het respect dat ambachtslieden
in vroeger tijd hadden voor het werk van hun voorgangers.
Door die gaafheid is het orgel een belangrijke wegwijzer bij het
bestuderen van historische geluiden en klanken, klanken die zo nauw
verweven zijn met de grootmeesters van de barokmuziek, zoals Johann
Sebastian Bach.
Als derde aspect moet gewezen worden op het uiterlijk van het orgel.
Per traditie werd aan het uiterlijk van orgels veel geld en aandacht
besteed.
De kast werd gemaakt door een kistenmaker of schrijnwerker, de ornamenten
kwamen uit de werkplaats van een beeldsnijder, de kleuren en het
verguldwerk werden aangebracht door een meesterschilder.
Al het ornamentwerk bleef bewaard. Het is uitgevoerd in Lodewijk XIV
stijl.
Boven op het orgel dragen twee vervaarlijk uitziende leeuwen het
stadswapen.
Op het rugwerk is een opengewerkte ajourrand aangebracht, een uniek
element in de wereld van het orgelfront, dat nergens anders te zien is.
Op de pedaaltorens zijn tropheëen in de vorm van muziekinstrumenten te
zien.
De huidige kleuren dateren nog uit 1902. Maar een inmiddels uitgevoerd
kleurenonderzoek heeft uitgewezen, dat de volledige kleurstelling van 1742
nog op de kas aanwezig is onder de huidige verflaag.
Er is tenslotte nog een vierde aspect.
Daarbij gaat het niet meer om feiten, historische feiten, grootte,
herkomst, en andere feiten, die concreet kunnen worden aangewezen.
Bij dit vierde aspect gaat het om de ongrijpbare uitwerking die het orgel
op hart en gevoel had. En, naar mag worden gehoopt, weer zal krijgen. Een
gevoel van ontroering, wanneer men de kerk betrad, zich omdraaide en dit
monumentale muziekinstrument, waaraan zoveel eeuwen hebben bijgedragen,
zag hangen aan de muur, boven de hoofdingang.
En de emotie, die men onderging bij het aanhoren of zelf bespelen van de
vele registers, alleen, of in combinatie, de ronde fluwelen
fluitregisters, de zingende prestantregisters, de mooie tongwerken, het
monumentale volle werk.
Ten diepste is het orgel daarvoor gemaakt: dienstbaar aan muziek en dus
aan ontroering.
Jan Jongepier, Orgeladviseur
Organist van de Grote Kerk in Leeuwarden
Van 1957-1976 organist van het Garrels-orgel in de Grote Kerk (later
Koepelkerk genoemd) in Purmerend.